Deducir — traducción Español Holandés. Traducir Deducir en Holandés

deducir (a) (matemáticas)	aftrekken (a) (matemáticas)
deducido deducen deduces deducías deducían	afgetrokken trekt af trekken af trok af trokken af
deducir (a) (matemáticas)	afnemen (a) (matemáticas)
deducido deducen deduces deducías deducían	afgenomen neemt af nemen af namen af nam af
deducir (v) (persona)	hoogte kunnen krijgen van (v) (persona)
deducir (v) (dinero)	afhouden (v) (dinero)
deducido deducen deduces deducías deducían	afgehouden houdt af houden af hielden af hield af
deducir (v) (decisión)	deduceren (v) (decisión)
deducido deducen deduces deducías deducían	gededuceerd deduceert deduceren deduceerden deduceerde
deducir (v) (dinero)	aftrekken (v) (dinero)
deducido deducen deduces deducías deducían	afgetrokken trekt af trekken af trok af trokken af
deducir (v) (decisión)	opmaken (v) (decisión)
deducido deducen deduces deducías deducían	opgemaakt maken op maakt op maakte op maakten op
deducir (v) (decisión)	afleiden (v) (decisión)
deducido deducen deduces deducías deducían	afgeleid leiden af leidt af leidden af leidde af
deducir (v) (dinero)	inhouden (v) (dinero)
deducido deducen deduces deducías deducían	ingehouden houdt in houden in hield in hielden in

Traducir Deducir en otros idiomas

Deducir — Español Holandés traducción9 traducciones encontrado