destituir
(v)
(destronar)
|
ontslaan
(n)
(v)
(destronar)
|
destituido
destituyes
destituyen
destituían
destituías
|
ontslagen
ontslaan
ontslaat
ontsloegen
ontsloeg
|
destituir
(v)
(destronar)
|
op non-actief stellen
(v)
(destronar)
|
destituir
(v)
(trabajo)
|
afdanken
(v)
(trabajo)
|
destituido
destituyes
destituyen
destituían
destituías
|
afgedankt
dankt af
danken af
dankte af
dankten af
|
destituir
(v)
(destronar)
|
afdanken
(v)
(destronar)
|
destituido
destituyes
destituyen
destituían
destituías
|
afgedankt
dankt af
danken af
dankte af
dankten af
|
destituir
(v)
(trabajo)
|
op non-actief stellen
(v)
(trabajo)
|
destituir
(v)
(trabajo)
|
onttronen
(v)
(trabajo)
|
destituido
destituyes
destituyen
destituían
destituías
|
onttroond
onttronen
onttroont
onttroonde
onttroonden
|
destituir
(v)
(destronar)
|
afzetten
(n)
(v)
(destronar)
|
destituido
destituyes
destituyen
destituían
destituías
|
afgezet
zetten af
zet af
zetten af
zette af
|
destituir
(v)
(trabajo)
|
ontslaan
(n)
(v)
(trabajo)
|
destituido
destituyes
destituyen
destituían
destituías
|
ontslagen
ontslaan
ontslaat
ontsloegen
ontsloeg
|
destituir
(v)
(trabajo)
|
afzetten
(n)
(v)
(trabajo)
|
destituido
destituyes
destituyen
destituían
destituías
|
afgezet
zetten af
zet af
zetten af
zette af
|
destituir
(v)
(destronar)
|
onttronen
(v)
(destronar)
|
destituido
destituyes
destituyen
destituían
destituías
|
onttroond
onttronen
onttroont
onttroonde
onttroonden
|
destituir
(v)
(trabajo)
|
laten afvloeien
(v)
(trabajo)
|
destituir
(v)
(destronar)
|
laten afvloeien
(v)
(destronar)
|