Disminuir — Español Holandés traducción91 Traducción encontrado

disminuir (v) (sonido) slinken (v) (sonido)
disminuir (v) (mano de obra) kleiner maken (v) (mano de obra)
disminuir (v) (interesar) afnemen (v) (interesar)
disminuir (v) (mermar) verkleinen (v) (mermar)
disminuir (v) (cantidad) bedaren (v) (cantidad)
disminuir (v) (menguar) afnemen (v) (menguar)
disminuir (v) (bajar) slinken (v) (bajar)
disminuir (v) (sonido) bedaren (v) (sonido)
disminuir (v) (mermar) verslappen (v) (mermar)
disminuir (v) (general) verminderen (v) (general)
disminuir (v) (atenuar) verzwakken (v) (atenuar)
disminuir (v) (reducir) besnoeien (v) (reducir)
disminuir (v) (tamaño) verminderen (v) (tamaño)
disminuir (v) (reducir) afslanken (n) (v) (reducir)
disminuir (v) (interesar) teruglopen (v) (interesar)
disminuir (v) (menguar) kleiner worden (v) (menguar)
disminuir (v) (mano de obra) bedaren (v) (mano de obra)
disminuir (v) (cantidad) afnemen (v) (cantidad)
disminuir (v) (atenuar) zwakker maken (v) (atenuar)
disminuir (v) (bajar) verkleinen (v) (bajar)
disminuir (v) (cantidad) verslappen (v) (cantidad)
disminuir (v) (reducir) slinken (v) (reducir)
disminuir (v) (reducir) bedaren (v) (reducir)
disminuir (v) (reducir) verslappen (v) (reducir)
disminuir (v) (sonido) verminderen (v) (sonido)
disminuir (v) (bajar) teruglopen (v) (bajar)
disminuir (v) (interesar) slinken (v) (interesar)
disminuir (v) (mano de obra) afslanken (n) (v) (mano de obra)
disminuir (v) (sonido) afnemen (v) (sonido)
disminuir (v) (mano de obra) kleiner worden (v) (mano de obra)
disminuir (v) (mermar) bedaren (v) (mermar)
disminuir (v) (mano de obra) afnemen (v) (mano de obra)
disminuir (v) (menguar) slinken (v) (menguar)
disminuir (v) (tamaño) reduceren (v) (tamaño)
disminuir (v) (bajar) inkorten (v) (bajar)
disminuir (v) (interesar) kleiner worden (v) (interesar)
disminuir (v) (mermar) besnoeien (v) (mermar)
disminuir (v) (tamaño) inkorten (v) (tamaño)
disminuir (v) (menguar) verminderen (v) (menguar)
disminuir (v) (sonido) teruglopen (v) (sonido)
disminuir (v) (reducir) kleiner worden (v) (reducir)
disminuir (v) (general) afslanken (n) (v) (general)
disminuir (v) (tamaño) bedaren (v) (tamaño)
disminuir (v) (mano de obra) verkleinen (v) (mano de obra)
disminuir (v) (mano de obra) reduceren (v) (mano de obra)
disminuir (v) (tamaño) verkleinen (v) (tamaño)
disminuir (v) (cantidad) slinken (v) (cantidad)
disminuir (v) (menguar) reduceren (v) (menguar)
disminuir (v) (tamaño) verslappen (v) (tamaño)
disminuir (v) (cantidad) verminderen (v) (cantidad)
disminuir (v) (menguar) besnoeien (v) (menguar)
disminuir (v) (mano de obra) verminderen (v) (mano de obra)
disminuir (v) (general) kleiner maken (v) (general)
disminuir (v) (tamaño) afnemen (v) (tamaño)
disminuir (v) (general) kleiner worden (v) (general)
disminuir (v) (mermar) afslanken (n) (v) (mermar)
disminuir (v) (reducir) afnemen (v) (reducir)
disminuir (v) (cantidad) kleiner worden (v) (cantidad)
disminuir (v) (mermar) reduceren (v) (mermar)
disminuir (v) (interesar) verslappen (v) (interesar)
disminuir (v) (sonido) kleiner worden (v) (sonido)
disminuir (v) (tamaño) besnoeien (v) (tamaño)
disminuir (v) (menguar) verslappen (v) (menguar)
disminuir (v) (bajar) verminderen (v) (bajar)
disminuir (v) (cantidad) teruglopen (v) (cantidad)
disminuir (v) (tamaño) kleiner worden (v) (tamaño)
disminuir (v) (menguar) bedaren (v) (menguar)
disminuir (v) (bajar) afnemen (v) (bajar)
disminuir (v) (reducir) verkleinen (v) (reducir)
disminuir (v) (reducir) reduceren (v) (reducir)
disminuir (v) (menguar) verkleinen (v) (menguar)
disminuir (v) (mermar) slinken (v) (mermar)
disminuir (v) (interesar) bedaren (v) (interesar)
disminuir (v) (bajar) verslappen (v) (bajar)
disminuir (v) (mermar) verminderen (v) (mermar)
disminuir (v) (menguar) teruglopen (v) (menguar)
disminuir (v) (mano de obra) besnoeien (v) (mano de obra)
disminuir (v) (reducir) verminderen (v) (reducir)
disminuir (v) (bajar) bedaren (v) (bajar)
disminuir (v) (general) afnemen (v) (general)
disminuir (v) (bajar) kleiner worden (v) (bajar)
disminuir (v) (tamaño) kleiner maken (v) (tamaño)
disminuir (v) (mermar) afnemen (v) (mermar)
disminuir (v) (mermar) kleiner worden (v) (mermar)
disminuir (v) (general) verkleinen (v) (general)
disminuir (v) (sonido) verslappen (v) (sonido)
disminuir (v) (tamaño) slinken (v) (tamaño)
disminuir (v) (tamaño) afslanken (n) (v) (tamaño)
disminuir (v) (mano de obra) verslappen (v) (mano de obra)
disminuir (v) (interesar) verminderen (v) (interesar)
disminuir (v) (mermar) teruglopen (v) (mermar)
Disminuir ejemplos7 ejemplos encontrado
disminuir la tensión minder intens worden
disminuir la tensión afnemen
disminuir la velocidad langzamer rijden
disminuir la velocidad vaart verminderen
disminuir la velocidad afremmen
disminuir la velocidad vertragen
disminuir la velocidad vertragen
Traducir Disminuir en otros idiomas
Traducir disminuir en Inglés
Traducir disminuir en Alemán
Traducir disminuir en Francés
Traducir disminuir en Italiano
Traducir disminuir en Portugués
Traducir disminuir en Esloveno
Traducir disminuir en Polaco
Traducir disminuir en Checo