expulsar
(v)
(gente)
|
uitwijzen
(v)
(gente)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
uitgewezen
wijzen uit
wijst uit
wezen uit
wees uit
|
expulsar
(v)
(país)
|
wegzenden
(v)
(país)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
weggezonden
zenden weg
zendt weg
zond weg
zonden weg
|
expulsar
(v)
(país)
|
eruit gooien
(v)
(país)
|
expulsar
(v)
(gente)
|
verjagen
(v)
(gente)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
verjaagd
verjagen
verjaagt
verjoeg
verjoegen
|
expulsar
(v)
(obligar a salir)
|
eruit werken
(v)
(obligar a salir)
|
expulsar
(v)
(país)
|
verstoten
(v)
(país)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
verstoten
verstoot
verstoten
verstiet
verstieten
|
expulsar
(v)
(militar)
|
terugdrijven
(v)
(militar)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
teruggedreven
drijven terug
drijft terug
dreven terug
dreef terug
|
expulsar
(v)
(persona)
|
eruit zetten
(v)
(persona)
|
expulsar
(v)
(militar)
|
verdrijven
(v)
(militar)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
verdreven
verdrijft
verdrijven
verdreef
verdreven
|
expulsar
(v)
(país)
|
verjagen
(v)
(país)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
verjaagd
verjagen
verjaagt
verjoeg
verjoegen
|
expulsar
(v)
(persona)
|
uitstoten
(v)
(persona)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
uitgestoten
stoten uit
stoot uit
stieten uit
stiet uit
|
expulsar
(v)
(país)
|
uitwijzen
(v)
(país)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
uitgewezen
wijzen uit
wijst uit
wezen uit
wees uit
|
expulsar
(v)
(general)
|
wegzenden
(v)
(general)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
weggezonden
zenden weg
zendt weg
zond weg
zonden weg
|
expulsar
(v)
(general)
|
uitzetten
(v)
(general)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
uitgezet
zetten uit
zet uit
zette uit
zetten uit
|
expulsar
(v)
(grupo)
|
uitzetten
(v)
(grupo)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
uitgezet
zetten uit
zet uit
zette uit
zetten uit
|
expulsar
(v)
(obligar a salir)
|
uitknijpen
(v)
(obligar a salir)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
uitgeknepen
knijpt uit
knijpen uit
knepen uit
kneep uit
|
expulsar
(v)
(militar)
|
verstoten
(v)
(militar)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
verstoten
verstoot
verstoten
verstiet
verstieten
|
expulsar
(v)
(gente)
|
terugdrijven
(v)
(gente)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
teruggedreven
drijven terug
drijft terug
dreven terug
dreef terug
|
expulsar
(v)
(general)
|
verstoten
(v)
(general)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
verstoten
verstoot
verstoten
verstiet
verstieten
|
expulsar
(v)
(gente)
|
verdrijven
(v)
(gente)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
verdreven
verdrijft
verdrijven
verdreef
verdreven
|
expulsar
(v)
(militar)
|
verjagen
(v)
(militar)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
verjaagd
verjagen
verjaagt
verjoeg
verjoegen
|
expulsar
(v)
(grupo)
|
uitstoten
(v)
(grupo)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
uitgestoten
stoten uit
stoot uit
stieten uit
stiet uit
|
expulsar
(v)
(enemigo)
|
verstoten
(v)
(enemigo)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
verstoten
verstoot
verstoten
verstiet
verstieten
|
expulsar
(v)
(grupo)
|
uitgooien
(v)
(grupo)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
uitgegooid
gooit uit
gooien uit
gooide uit
gooiden uit
|
expulsar
(v)
(persona)
|
eruit gooien
(v)
(persona)
|
expulsar
(v)
(obligar a salir)
|
uitduwen
(v)
(obligar a salir)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
uitgeduwd
duwen uit
duwt uit
duwden uit
duwde uit
|
expulsar
(v)
(persona)
|
uitzetten
(v)
(persona)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
uitgezet
zetten uit
zet uit
zette uit
zetten uit
|
expulsar
(v)
(grupo)
|
uitsluiten
(v)
(grupo)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
uitgesloten
sluit uit
sluiten uit
sloten uit
sloot uit
|
expulsar
(v)
(enemigo)
|
terugdrijven
(v)
(enemigo)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
teruggedreven
drijven terug
drijft terug
dreven terug
dreef terug
|
expulsar
(v)
(gente)
|
wegzenden
(v)
(gente)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
weggezonden
zenden weg
zendt weg
zond weg
zonden weg
|
expulsar
(v)
(general)
|
eruit gooien
(v)
(general)
|
expulsar
(v)
(enemigo)
|
verjagen
(v)
(enemigo)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
verjaagd
verjagen
verjaagt
verjoeg
verjoegen
|
expulsar
(v)
(persona)
|
uitsluiten
(v)
(persona)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
uitgesloten
sluit uit
sluiten uit
sloten uit
sloot uit
|
expulsar
(v)
(enemigo)
|
verdrijven
(v)
(enemigo)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
verdreven
verdrijft
verdrijven
verdreef
verdreven
|
expulsar
(v)
(gente)
|
verstoten
(v)
(gente)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
verstoten
verstoot
verstoten
verstiet
verstieten
|
expulsar
(v)
(persona)
|
uitgooien
(v)
(persona)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
uitgegooid
gooit uit
gooien uit
gooide uit
gooiden uit
|
expulsar
(v)
(gente)
|
eruit gooien
(v)
(gente)
|
expulsar
(v)
(persona)
|
eruit donderen
(v)
(persona)
|
expulsar
(v)
(general)
|
verjagen
(v)
(general)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
verjaagd
verjagen
verjaagt
verjoeg
verjoegen
|
expulsar
(v)
(general)
|
uitwijzen
(v)
(general)
|
expulsado
expulsas
expulsan
expulsabas
expulsaban
|
uitgewezen
wijzen uit
wijst uit
wezen uit
wees uit
|