prevenir
(v)
(anticipar)
|
verhinderen
(v)
(anticipar)
|
prevenido
previenen
previenes
prevenían
prevenías
|
verhinderd
verhindert
verhinderen
verhinderden
verhinderde
|
prevenir
(v)
(accidente)
|
vermijden
(v)
(accidente)
|
prevenido
previenen
previenes
prevenían
prevenías
|
vermeden
vermijden
vermijdt
vermeed
vermeden
|
prevenir
(v)
(general)
|
helpen
(v)
(general)
|
prevenido
previenen
previenes
prevenían
prevenías
|
geholpen
helpen
helpt
hielp
hielpen
|
prevenir
(v)
(anticipar)
|
voorkomen
(n)
(v)
(anticipar)
|
prevenido
previenen
previenes
prevenían
prevenías
|
voorkomen
voorkomt
voorkomen
voorkwam
voorkwamen
|
prevenir
(v)
(general)
|
beletten
(v)
(general)
|
prevenido
previenen
previenes
prevenían
prevenías
|
belet
belet
beletten
beletten
belette
|
prevenir
(v)
(anticipar)
|
beletten
(v)
(anticipar)
|
prevenido
previenen
previenes
prevenían
prevenías
|
belet
belet
beletten
beletten
belette
|
prevenir
(v)
(general)
|
voorkomen
(n)
(v)
(general)
|
prevenido
previenen
previenes
prevenían
prevenías
|
voorkomen
voorkomt
voorkomen
voorkwam
voorkwamen
|
prevenir
(v)
(general)
|
van tevoren waarschuwen
(v)
(general)
|
prevenir
(v)
(general)
|
waarschuwen
(v)
(general)
|
prevenido
previenen
previenes
prevenían
prevenías
|
gewaarschuwd
waarschuwen
waarschuwt
waarschuwde
waarschuwden
|
prevenir
(v)
(general)
|
verhinderen
(v)
(general)
|
prevenido
previenen
previenes
prevenían
prevenías
|
verhinderd
verhindert
verhinderen
verhinderden
verhinderde
|
prevenir
(v)
(anticipar)
|
helpen
(v)
(anticipar)
|
prevenido
previenen
previenes
prevenían
prevenías
|
geholpen
helpen
helpt
hielp
hielpen
|
prevenir
(v)
(accidente)
|
voorkomen
(n)
(v)
(accidente)
|
prevenido
previenen
previenes
prevenían
prevenías
|
voorkomen
voorkomt
voorkomen
voorkwam
voorkwamen
|