sobresalir
(v)
(construcción)
|
uitspringen
(v)
(construcción)
|
sobresalido
sobresales
sobresalen
sobresalías
sobresalían
|
uitgesprongen
springt uit
springen uit
sprongen uit
sprong uit
|
sobresalir
(v)
(destreza)
|
uitblinken
(v)
(destreza)
|
sobresalido
sobresales
sobresalen
sobresalías
sobresalían
|
uitgeblonken
blinkt uit
blinken uit
blonken uit
blonk uit
|
sobresalir
(v)
(similitud)
|
overtreffen
(v)
(similitud)
|
sobresalido
sobresales
sobresalen
sobresalías
sobresalían
|
overtroffen
overtreffen
overtreft
overtrof
overtroffen
|
sobresalir
(v)
(general)
|
voorbijstreven
(v)
(general)
|
sobresalido
sobresales
sobresalen
sobresalías
sobresalían
|
voorbijgestreefd
streven voorbij
streeft voorbij
streefde voorbij
streefden voorbij
|
sobresalir
(v)
(general)
|
uitspringen
(v)
(general)
|
sobresalido
sobresales
sobresalen
sobresalías
sobresalían
|
uitgesprongen
springt uit
springen uit
sprongen uit
sprong uit
|
sobresalir
(v)
(construcción)
|
uitpuilen
(v)
(construcción)
|
sobresalido
sobresales
sobresalen
sobresalías
sobresalían
|
uitgepuild
puilen uit
puilt uit
puilden uit
puilde uit
|
sobresalir
(v)
(general)
|
overtroeven
(v)
(general)
|
sobresalido
sobresales
sobresalen
sobresalías
sobresalían
|
overtroefd
overtroeft
overtroeven
overtroefde
overtroefden
|
sobresalir
(v)
(destreza)
|
uitmunten
(v)
(destreza)
|
sobresalido
sobresales
sobresalen
sobresalías
sobresalían
|
uitgemunt
munten uit
munt uit
muntten uit
muntte uit
|
sobresalir
(v)
(objetos)
|
uitpuilen
(v)
(objetos)
|
sobresalido
sobresales
sobresalen
sobresalías
sobresalían
|
uitgepuild
puilen uit
puilt uit
puilden uit
puilde uit
|
sobresalir
(v)
(similitud)
|
overtroeven
(v)
(similitud)
|
sobresalido
sobresales
sobresalen
sobresalías
sobresalían
|
overtroefd
overtroeft
overtroeven
overtroefde
overtroefden
|
sobresalir
(v)
(construcción)
|
vooruitspringen
(v)
(construcción)
|
sobresalido
sobresales
sobresalen
sobresalías
sobresalían
|
vooruitgesprongen
springt vooruit
springen vooruit
sprong vooruit
sprongen vooruit
|
sobresalir
(v)
(general)
|
uitpuilen
(v)
(general)
|
sobresalido
sobresales
sobresalen
sobresalías
sobresalían
|
uitgepuild
puilen uit
puilt uit
puilden uit
puilde uit
|
sobresalir
(v)
(objetos)
|
uitsteken
(v)
(objetos)
|
sobresalido
sobresales
sobresalen
sobresalías
sobresalían
|
uitgestoken
steken uit
steekt uit
staken uit
stak uit
|
sobresalir
(v)
(general)
|
uitsteken
(v)
(general)
|
sobresalido
sobresales
sobresalen
sobresalías
sobresalían
|
uitgestoken
steken uit
steekt uit
staken uit
stak uit
|
sobresalir
(v)
(similitud)
|
uitsteken boven
(v)
(similitud)
|
sobresalir
(v)
(general)
|
vooruitspringen
(v)
(general)
|
sobresalido
sobresales
sobresalen
sobresalías
sobresalían
|
vooruitgesprongen
springt vooruit
springen vooruit
sprong vooruit
sprongen vooruit
|
sobresalir
(v)
(general)
|
overtreffen
(v)
(general)
|
sobresalido
sobresales
sobresalen
sobresalías
sobresalían
|
overtroffen
overtreffen
overtreft
overtrof
overtroffen
|
sobresalir
(v)
(similitud)
|
voorbijstreven
(v)
(similitud)
|
sobresalido
sobresales
sobresalen
sobresalías
sobresalían
|
voorbijgestreefd
streven voorbij
streeft voorbij
streefde voorbij
streefden voorbij
|
sobresalir
(v)
(construcción)
|
uitsteken
(v)
(construcción)
|
sobresalido
sobresales
sobresalen
sobresalías
sobresalían
|
uitgestoken
steken uit
steekt uit
staken uit
stak uit
|
sobresalir
(v)
(general)
|
uitsteken boven
(v)
(general)
|