Uso — Español Holandés traducción50 traducciones encontrado

uso (m) (n) (hábito) conventie (f) (n) (hábito)
uso (m) (n) (general) aanwending (f) (n) (general)
uso (m) (n) (utilidad) bruikbaarheid (f) (n) (utilidad)
uso (m) (n) (uso) applicatie (f) (n) (uso)
uso (m) (n) (aplicación) bruikleen (m) (n) (aplicación)
uso (m) (n) (hábito) gewoonte (f) (n) (hábito)
uso (m) (n) (máquina) bediening (f) (n) (máquina)
uso (m) (n) (hábito) gebruik (n) (n) (hábito)
uso (m) (n) (aplicación) behandeling (f) (n) (aplicación)
uso (m) (n) (uso) aanwending (f) (n) (uso)
uso (m) (n) (hábito) praktijk (m) (n) (hábito)
uso (m) (n) (herramientas) aanwending (f) (n) (herramientas)
uso (m) (n) (general) gebruik (n) (n) (general)
uso (m) (n) (máquina) gebruik (n) (n) (máquina)
uso (m) (n) (herramientas) hantering (f) (n) (herramientas)
uso (m) (n) (tipo de uso) bruikleen (m) (n) (tipo de uso)
uso (m) (n) (utilidad) nut (n) (n) (utilidad)
uso (m) (n) (tipo de uso) applicatie (f) (n) (tipo de uso)
uso (m) (n) (uso) bruikleen (m) (n) (uso)
uso (m) (n) (tipo de uso) toepassing (f) (n) (tipo de uso)
uso (m) (n) (cantidad) consumptie (f) (n) (cantidad)
uso (m) (n) (uso) gebruik (n) (n) (uso)
uso (m) (n) (uso) behandeling (f) (n) (uso)
uso (m) (n) (tipo de uso) aanwending (f) (n) (tipo de uso)
uso (m) (n) (derecho) genot (n) (n) (derecho)
uso (m) (n) (uso) toepassing (f) (n) (uso)
uso (m) (n) (herramientas) bruikleen (m) (n) (herramientas)
uso (m) (n) (consumo) verbruik (n) (n) (consumo)
uso (m) (n) (máquina) hantering (f) (n) (máquina)
uso (m) (n) (herramientas) applicatie (f) (n) (herramientas)
uso (m) (n) (tipo de uso) behandeling (f) (n) (tipo de uso)
uso (m) (n) (aplicación) applicatie (f) (n) (aplicación)
uso (m) (n) (derecho) vruchtgebruik (n) (n) (derecho)
uso (m) (n) (aplicación) toepassing (f) (n) (aplicación)
uso (m) (n) (consumo) consumptie (f) (n) (consumo)
uso (m) (n) (tipo de uso) gebruik (n) (n) (tipo de uso)
uso (m) (n) (herramientas) behandeling (f) (n) (herramientas)
uso (m) (n) (aplicación) aanwending (f) (n) (aplicación)
uso (m) (n) (lingüística) taalgebruik (n) (n) (lingüística)
uso (m) (n) (herramientas) toepassing (f) (n) (herramientas)
uso (m) (n) (general) bruikleen (m) (n) (general)
uso (m) (n) (cantidad) verbruik (n) (n) (cantidad)
uso (m) (n) (herramientas) bediening (f) (n) (herramientas)
uso (m) (n) (herramientas) gebruik (n) (n) (herramientas)
uso (m) (n) (general) behandeling (f) (n) (general)
uso (m) (n) (general) applicatie (f) (n) (general)
uso (m) (n) (utilidad) nuttigheid (f) (n) (utilidad)
uso (m) (n) (general) toepassing (f) (n) (general)
uso (m) (n) (aplicación) gebruik (n) (n) (aplicación)
uso (m) (n) (derecho) gebruik (n) (n) (derecho)
Uso ejemplos22 ejemplos encontrado
dar el uso de uitlenen aan
dar el uso de lenen aan
dar el uso de in bruikleen geven aan
dar el uso de lenen
dar el uso de in bruikleen geven
dar el uso de uitlenen
de uso m ltiple universeel
de uso m ltiple voor alle doeleinden
en uso gebruikt
en uso toegepast
nuevo uso hergebruik
uso corriente courantheid
uso corriente gangbaarheid
uso personal persoonlijk gebruik
uso personal privé-gebruik
uso privado persoonlijk gebruik
uso privado privé-gebruik
caer en desuso zijn beste tijd gehad hebben
caer en desuso versleten zijn
caída en desuso in onbruik raken
caída en desuso verouderen
que cae en desuso in onbruik rakend
Traducir Uso en otros idiomas
Traducir uso en Inglés
Traducir uso en Alemán
Traducir uso en Francés
Traducir uso en Italiano
Traducir uso en Portugués
Traducir uso en Esloveno
Traducir uso en Polaco
Traducir uso en Checo